Skip to main content

Vergissing van de wederpartij in uw voordeel?

06 januari 2020
Frits Bienfait

Bij elke onderhandeling over een schikking speelt de informatiepositie een belangrijke en soms beslissende rol. Wat nu als u merkt dat de andere partij niet volledig geïnformeerd is en er daarom voor u een voordeel te behalen valt? Mag u daar dan gebruik van maken? Wanneer wordt gebruik misbruik en krijgt u het deksel op uw neus?

In beginsel hoeft een partij in een onderhandeling niet zijn broeders hoeder te zijn. Als een andere partij zich niet goed voorbereidt, of zich vergist waar het de regels of de feiten betreft, blijft dat in beginsel voor zijn risico. Althans, dat zal vaak de uitkomst zijn.

In dit kader behandel ik een uitspraak van een gerechtshof in een arbeidszaak waar het anders liep. De mijns inziens gerechtvaardigde uitkomst zal zeker afhangen van de bijzonderheden van het geval, maar in alles is de weerstand te proeven die eerst de kantonrechter en daarna het gerechtshof voelde tegen een besluit om de werknemer te laten profiteren van de fout van de werkgever. De feitelijke elementen liggen wat mij betreft dicht aan tegen het wilsgebrek dwaling, maar daar spitste de rechtsstrijd zich in de zaak niet op toe.

Een hooggeplaatste werknemer van een zorginstelling werd ontslagen. Er werd onderhandeld over een ontslagvergoeding, welke onderhandelingen mislukten en daarom kwam de rechter er aan te pas. De kantonrechter overwoog dat de werkgever verwijtbaar had gehandeld en dat de standaardvergoeding van € 75.000,- in het onderhavige geval, mede gezien de gevorderde leeftijd van de werknemer van de zorginstelling, te laag zou zijn. De Wet normering topinkomens speelde daarbij ook nog een rol. De kantonrechter gaf als voorzet dat een vergoeding van € 150.000,- aanvaardbaar zou zijn vanwege de persoonlijke omstandigheden en de verwijtbaarheid van de werkgever. Er vond een korte onderhandeling op de gang plaats en partijen kwam een vergoeding van € 150.000,- overeen. Dat werd in een schikkingsproces-verbaal vastgelegd.

Wat de werkgever en haar advocaat bij de onderhandeling echter vergeten waren, was daarbij te betrekken dat de werknemer na een dergelijk ontslag door de kantonrechter recht op wachtgeld zou hebben volgens de CAO. Dat liep op tot ongeveer € 140.000,-. Daarmee kwam het totale bedrag waarop de werknemer recht had, op ongeveer 3 maal de norm van de Wet normering topinkomens.

De werknemer vroeg vervolgens om wachtgeld, maar dat werd hem door zijn (inmiddels voormalig) werkgever geweigerd. Hij begon een procedure. De twee hoofdverweren van de werkgever faalden: de CAO waarin de wachtgeldregeling stond was wel toepasselijk en finale kwijting was niet uitdrukkelijk aan de orde gekomen bij de onderhandelingen, ook al was de werkgever er wel van uit gegaan dat hiermee de kous af was.
De advocaat van de werknemer was, zo liet hij bij de onderhandelingen aan zijn klant weten, verheugd dat de werkgever en haar advocaat vergeten waren finale kwijting overeen te laten komen, zodat er nog apart van de regeling een recht op wachtgeld zou zijn. Ik citeer de overweging van het hof:

“In de contra-enquête is de advocaat van de werknemer als getuige gehoord. Hij verklaarde dat “het woord finale kwijting niet [is] gevallen.” Hij heeft daaraan toegevoegd: “Indien [de advocate van werkgever] het woord finale kwijting of woorden van gelijke strekking in de mond had genomen, dan had ik die wachtgeldaanspraak met haar besproken. Dat was nu echter niet nodig.” De werknemer heeft als getuige in lijn daarmee verklaard: “het woord finale kwijting is tijdens de onderhandelingen niet door [de advocaat van mijn werkgever] gebezigd. Na afloop van de zitting was [mijn advocaat] in zijn nopjes, omdat er geen finale kwijting was afgesproken en ik dus een wachtgeldclaim kon indienen.”

Zoals gezegd slaagt de vordering van de werknemer toch niet.

Het gerechtshof overwoog dat onder de gegeven omstandigheden het beroep op de wachtgeldregeling naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was. Conform de wetsgeschiedenis en vaste jurisprudentie van de Hoge Raad ligt de lat voor een dergelijke vaststelling heel hoog, maar daaraan was in dit geval toch voldaan. De mede gezien de Wet normering topinkomens onredelijke uitkomst speelt daarbij een rol, alsmede het kennelijke feit dat de kantonrechter bij zijn voorzet om te regelen voor € 150.000 niet ook het oog had gehad op de inkomensschade. Als de wachtgeldregeling aan de orde was gekomen, dan zou dat in de vergoeding zijn verdisconteerd, zo overweegt het hof. Het gebruik maken van een nalatigheid aan de zijde van de werkgever, ook al werd zij bijgestaan door een advocaat, werd de werkgever dus niet fataal. De werknemer bleef achter met een forse proceskostenveroordeling van bijna € 15.000,- in hoger beroep. Of er cassatie is ingesteld, is uit de vakpers niet bekend.

Vindplaats:  

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHARL:2019:2952

Meer nieuws